Henk Blok, 2004
Thuisonderwijzers hebben tegenwoordig de wind in de zeilen. Meer en meer ouders geven zelf hun kinderen onderwijs, of overwegen serieus dat te gaan doen. Inmiddels is hun aantal gegroeid tot enkele honderden. Het gaat om ouders die bewust de scholen in hun buurt links laten liggen. Daarin onderscheiden ze zich van ouders die voor hun werk of studie tijdelijk in het buitenland verblijven. Ook onder hen zijn er honderden die thuisonderwijs geven, in veel gevallen met steun van de Wereldschool.
Thuisonderwijzers hebben een diversiteit aan motieven om het onderwijs aan hun kinderen zelf ter hand te nemen. Sommigen hebben vanuit hun levensbeschouwelijke overtuiging bezwaar tegen alle scholen in hun omgeving. Anderen hanteren argumenten die met levensbeschouwing niet veel van doen hebben. Ze kiezen voor thuisonderwijs omdat ze er plezier aan beleven de ontwikkeling van hun kind van nabij te volgen en geen scheiding willen maken tussen opvoeding en onderwijs. Of omdat ze opvoeding en onderwijs niet aan vreemden wensen toe te vertrouwen. Of omdat ze het beter denken te kunnen dan de school. Of omdat hun kind op school inmiddels zo beschadigd is geraakt, dat ze geen andere oplossing meer zien.
Een belangrijke ontwikkeling is dat thuisonderwijzers zich steeds beter organiseren. Er is inmiddels een vereniging die hun belangen behartigt. Er zijn informele clubs waar ouders met hun kinderen samenkomen om ervaringen uit te wisselen en hun kinderen gelegenheid te bieden zich verder te ontwikkelen. Denk bij voorbeeld aan het gezamenlijk bezoeken van speeltuinen en musea, knutsel- of muziekmiddagen of aan gezamenlijke uitjes in de natuur. Via internet worden de dagelijkse beslommeringen doorgenomen en is ook het aantal internationale contacten groeiende. De toegenomen organisatiegraad versterkt niet alleen het zelfvertrouwen van thuisonderwijzers, het komt waarschijnlijk ook de kwaliteit van hun opvoeding en onderwijs ten goede. Niet onbelangrijk is dat die organisatiegraad aantrekkelijk is voor ouders die nog aarzelen. Hoe sterker de organisatie, hoe groter de groei. En ook het omgekeerde is waar.
Wie nog nooit van thuisonderwijs gehoord heeft, maakt zich meestal grote zorgen over de ontwikkelingskansen van de betrokken kinderen. Leren ze dan nog wel lezen en rekenen, en groeien ze dan nog wel op tot sociale medeburgers? Honderd jaar verplicht schoolonderwijs heeft ertoe geleid dat nagenoeg iedereen van mening is dat leren maar het beste op school kan plaatsvinden, evenals de socialisatie tot brave en hardwerkende medeburgers. Maar buitenlandse ervaringen, met name in Engelssprekende landen, bewijzen het tegendeel. Het rendement van thuisonderwijs is hoger dan van schoolonderwijs. Thuis onderwezen kinderen ontwikkelen zich sneller dan kinderen die voor hun ontwikkeling van scholen afhankelijk zijn. Ook in sociaal en emotioneel opzicht gaat het thuis onderwezen kinderen meestal goed. Vorig jaar is een onderzoek afgesloten onder ongeveer vijfduizend volwassenen die hun onderwijs voor het grootste deel van hun ouders thuis hebben gekregen. De onderzoekers vergeleken ze met anderen die voor hun ontwikkeling van school afhankelijk waren geweest. Punten van vergelijking waren onder meer het aantal jaren onderwijs op tertiair niveau, de mate waarin men vrijwilligerswerk verricht, hoe actief men is in politiek opzicht en hoe gelukkig men zich voelt. Op al deze punten onderscheidden de thuisgeschoolde volwassenen zich positief. Wie zijn of haar kind het beste gunt, zal zich dus serieus op de mogelijkheden van thuisonderwijs moeten gaan oriënteren. Thuisonderwijzers kunnen één-op-één werken, waar leraren voor 25 kinderen tegelijk de verantwoordelijkheid hebben.
Het bizarre is dat thuisonderwijs in Nederland officieel niet bestaat. Bij de herziening van de Leerplichtwet in 1969 is thuisonderwijs als alternatief voor schoolonderwijs geschrapt. Men meende toentertijd dat het scholenaanbod voldoende gevarieerd was om iedereen te kunnen bedienen. Gelukkig is Minister van der Hoeven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) inmiddels bezig thuisonderwijs weer op de kaart zetten. Ouders die ontheffing van de leerplicht wensen – zo stelt ze voor in een aparte notitie over thuisonderwijs – kunnen deze alleen nog krijgen als ze beloven dat ze hun kind thuisonderwijs gaan geven en loyaal aan inspecties zullen meewerken. Men kan dit voornemen weinig anders interpreteren dan als een officiële erkenning van de waarde van thuisonderwijs. De inspectie van het thuisonderwijs wordt in haar voorstel overigens opgedragen aan de Inspectie van het Onderwijs, die zodoende haar werkterrein zal moeten verbreden. Maar echt nieuw is die verbreding niet. Ook vóór 1969 al hield de Onderwijsinspectie een oogje in het zeil bij thuisonderwijzers. Pikant gegeven is dat de Inspectie, ondanks vele duizenden inspecties, zelden of nooit heeft hoeven ingrijpen. Kennelijk vormde thuisonderwijs ook vroeger al een uitstekend alternatief.
Toch zijn nog niet alle blokkades voor thuisonderwijs uit de weg geruimd. Ouders die thuisonderwijs willen geven, kunnen zich alleen beroepen op artikel 5b van de Leerplichtwet. Slechts als zij op levensbeschouwelijke gronden overwegende bedenkingen aanvoeren tegen de richting van alle scholen in de buurt, zijn ze vrijgesteld. Zulke richtingbezwaren zijn geloofwaardig voor Zevende-dagsadventisten, voor Quakers, voor leden van de Pinkstergemeente en andere kerkgenootschappen die in ons land te mager vertegenwoordigd zijn om overal scholen te kunnen oprichten. Ook moslims zullen meestal weinig moeite hoeven doen om vrijstelling van de schoolplicht te krijgen. Het aantal scholen op islamitische grondslag is immers dun gezaaid. Maar wat moet iemand van Rooms-katholieke of Hervormde huize die thuisonderwijs wil geven? Die maakt op een vrijstelling van de leerplicht geen schijn van kans, evenmin als iemand die niet gelovig is. Dat lijkt een schending van het non-discriminatiebeginsel zoals vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet. Immers, afhankelijk van de geloofsovertuiging is thuisonderwijs een optie of niet.
De notitie van Van der Hoeven is onlangs besproken in de Tweede Kamer. Helaas geeft Van der Hoeven aan dat ze de mogelijkheden voor thuisonderwijs niet verder wil verruimen. Ze is van mening dat kinderen hoe dan ook op school beter af zijn dan thuis. Waar zij dit op baseert, wordt in de notitie niet duidelijk gemaakt. In elk geval niet op rapporten van de Onderwijsinspectie. Die schreef in het Onderwijsverslag 2002 dat één op de drie basisscholen onvoldoende rekening houdt met verschillen tussen leerlingen. En omstreeks dezelfde tijd bracht de Inspectie van het Onderwijs een rapport uit waarin een opvallend negatief oordeel werd geveld over de kwaliteit van het speciaal basisonderwijs. Men kan misschien verdedigen dat scholen althans de modale of gemiddelde kinderen nog adequaat kunnen bedienen. Maar wie van het gemiddelde afwijkt, loopt een serieus risico op beschadiging. Ook dat is dus een argument om de mogelijkheden voor thuisonderwijs te verruimen. Het schoolonderwijs biedt echt niet ieder kind voldoende kwaliteit. Het lerarentekort zal hier voorlopig geen verandering in brengen, integendeel.
Scepsis over de kwaliteit van het onderwijs leeft op meer plaatsen. Emeritus hoogleraar orthopedagogiek Luc Stevens heeft onlangs het Nederlands Instituut voor Onderwijs en Opvoedingszaken opgericht. Het instituut moet als forum en denktank fungeren. Stevens is kritisch over de klassikale aanpak die het schoolonderwijs kenmerkt. Het systeem waarin leerlingen klasgewijs hetzelfde moeten leren, werkt niet meer. Het is hoog tijd dat het kind centraal komt te staan. En dat is precies wat ook thuisonderwijzers beogen.
Kortom, de voorstellen van de minister zijn interessant maar gaan niet ver genoeg. Het wordt tijd dat ten aanzien van thuisonderwijs niet een restrictief beleid, maar juist een stimulerend beleid wordt ontwikkeld. Niet alleen richtingbezwaren, ook bezwaren tegen de inrichting van het onderwijs moeten een grondslag gaan vormen voor ontheffing van de schoolplicht. Maak van de huidige schoolplichtwet weer net als vóór 1969 een leerplichtwet.
Dr. H. Blok is verbonden aan het SCO-Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Hij verricht onderzoek van onderwijs en is tevens leraar basisonderwijs.
Een verkorte versie van dit artikel is 8 januari 2004 verschenen in het NRC
Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.