Of waarom het schrappen van “richtingsbezwaren” niet zo’n goed idee is
Paul Zoontjens
Met het recente voorstel tot schrapping van de zogenaamde “richtingsbezwaren” in de Leerplichtwet begeeft de staatssecretaris zich op glad ijs. Er zijn vijf redenen waarom dit een onwenselijk en onzinnig voorstel is.
Ouders die bezwaar hebben tegen de levensbeschouwelijke of religieuze richting van alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen kunnen naar huidig recht vrijstelling krijgen van de leerplicht. Of de kinderen dan onderwijs krijgen, en hoe en hoelang, is een keuze die volledig in de privésfeer ligt. Het beroep op “richtingsbezwaren” is niet ingewikkeld. Het argument van de ouders dat zij een andere levensovertuiging aanhangen dan in het onderwijs wordt aangeboden voldoet in beginsel. Toen eens een Amerikaanse moeder erop wees dat zij een Indiaans totemgeloof aanhing, en dit niet terug te vinden was in de voorhanden zijnde Nederlandse scholen werd dit als een geldig argument geaccepteerd. Het gemeentebestuur dat schriftelijk had aangegeven dit argument niet serieus te willen nemen en geen vrijstelling van de leerplicht toe te staan, werd door de rechter teruggefloten. Er zijn wel grenzen. De strafrechter erkent een beroep op “richtingsbezwaren” niet als de overtuiging in feite neerkomt op een voorkeur voor een bepaalde pedagogisch opzet van het onderwijs. Om deze reden worden mensen die zeggen de christelijk Michaëlische overtuiging aan te hangen niet in hun bezwaren erkend, nu die overtuiging feitelijk voor de voorkeur voor een bepaalde methodische vorm van onderwijs staat.
Oneigenlijke redenen
Door velen wordt ervan uitgegaan dat “richtingsbezwaren” vaak worden ingeroepen om oneigenlijke redenen. In een begin juli 2013 verschenen brief van staatssecretaris Dekker wordt erop gewezen dat tussen de schooljaren 2000/2001 en 2011/2012 het aantal vrijstellingen is toegenomen van 94 tot 429. Ouders zeggen wel dat ze bedenkingen hebben op religieuze of levensbeschouwelijke gronden maar dikwijls is er het motief om onder het officiële onderwijsbestel uit te komen en kinderen thuis of in kleine kring particulier te onderwijzen. Deze ouders wantrouwen om uiteenlopende redenen de staat, de bestaande scholen of koesteren hogere verwachtingen van hun kinderen dan de ondersteuning van anderen in hun ogen kan waarmaken. De Leerplichtwet wil het juist deze ouders niet al te makkelijk maken. De wet bepaalt dat een “richtingsbezwaar” alleen geldig is als het tijdig voor het begin van een schooljaar schriftelijk is ingediend. Bovendien kan een bezwaar geen betrekking hebben op een school, waarop het kind al het voorafgaande jaar gezeten heeft.
Schrapping “richtingsbezwaren”
In de al genoemde brief van staatssecretaris Dekker wordt nu aangekondigd dat de wettelijke mogelijkheid van “richtingsbezwaren” zal worden geschrapt. “Ik ben ervan overtuigd dat het recht op onderwijs het beste gegarandeerd kan worden als alle kinderen naar school gaan. Op deze manier krijgen kinderen een brede sociaal-emotionele ontwikkeling. Door de omgang met leeftijdsgenoten en volwassenen leren zij al op jonge leeftijd dat zij onderdeel uitmaken van een bredere maatschappij.”
De Onderwijsraad had nog geadviseerd om aan de wettelijke vrijstelling zwaardere eisen te stellen in die zin dat het geven van (thuis)onderwijs dan verplicht zou moeten zijn en dat de inspectie daarop zou moeten toezien. Maar de staatssecretaris is het daarmee niet eens. “In dit geval wordt de overheid namelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van het thuisonderwijs. Deze verantwoordelijkheid kan alleen worden waargemaakt met adequate regelgeving en toezichtsbevoegdheden. Dit alternatief plaatst de overheid in een positie om – zeker in geval van incidenten – achter de voordeur te kijken en de regels te handhaven. Dit is in de praktijk echter moeilijk uitvoerbaar. Dit alternatief vraagt bovendien om een intensieve inzet van de inspectie en brengt daarmee aanzienlijke toezichtslasten met zich mee.”
Vijf redenen om het niet te doen
Ik heb de indruk dat de staatssecretaris zich met deze stellingname op glad ijs begeeft. Ik noem vijf redenen. Zo is het een overtuiging en geen feit dat kinderen met thuisonderwijs een brede maatschappelijke ontwikkeling en sociale contacten ontberen. Onderzoek in Nederland en daarbuiten toont aan dat dit verband er helemaal niet is. Dat onderzoek is intussen algemeen bekend.
Verder kan deze maatregel worden opgevat als een nieuw blijk van het “bashen” van gelovigen. Het ontnemen van een mogelijkheid aan een bepaalde minderheid om volgens de eigen overtuiging onderwijs te organiseren wordt hier opgeofferd voor een ander doel. Deze mensen kunnen zich nog wel aansluiten bij al of niet door henzelf opgerichte particuliere scholen, maar aan die keus is in de regel een flink prijskaartje verbonden, zeker ook gezien de forse wettelijke eisen die daaraan in artikel 1a1 Leerplichtwet gesteld worden.
Het is ook de vraag of de overheid haar optie dat er geen thuisonderwijs mag plaatsvinden, kan waarmaken. Een redelijke grote groep van leerlingen zit jaarlijks gedwongen thuis. Het bestaande scholenstelsel is niet in staat voor hen een voorziening te bieden. Met de invoering van “Passend Onderwijs” is er de hoop dat hierin verandering zal komen, maar dat is maar zeer de vraag. Zeker als het gaat om gedragsproblematiek hebben scholen adequate juridische mogelijkheden tot hun beschikking om leerlingen buiten de deur te houden. Dat was altijd al zo en daar verandert “Passend Onderwijs” naar verwachting weinig aan.
Met de plechtige opheffing van thuisonderwijs ontneemt de overheid zichzelf een kans om een ventiel te plaatsen op een bestel dat voor een redelijk beperkte groep van ouders existentiële problemen met zich meebrengt. Het is onzinnig te ontkennen dat met de organisatie van een uitgebreid en dichtgeregeld bestel als het Nederlandse niet impliciete, algemene waarden en opvattingen omtrent goed onderwijs binnensluipen die op grote bezwaren bij bepaalde individuen kunnen stuiten. Onderwijs blijft in laatste instantie een persoonlijke, individuele keus. Dat verdient respect.
Tenslotte, met regels en toezicht op thuisonderwijs maakt de overheid zich daaraan niet medeplichtig. Dat is een absurde en gevaarlijke gedachte. Dat zou betekenen dat onderwijs alleen kan bestaan als de overheid zich daarachter kan stellen. Zo’n stellingname smoort elke opvatting over vrijheid van onderwijs in de kiem. Bij zoveel onbegrip lijkt het mij dat de staatssecretaris een warm debat binnen en buiten de Kamer tegemoet kan zien. Laat dit een aftrap daarvoor zijn!
Download als PDF
Zoontjens-Dekker-op-glad-ijs-Mr-Magazine-aug2013
Paul Zoontjens is bijzonder hoogleraar onderwijsrecht aan de Universiteit van Tilburg
Oorspronkelijk verschenen in MR magazine, augustus 2013 en geplaatst met toestemming van de auteur.
Deze column is in oktober 2013 besproken door de besturenraad: ‘Schrap thuisonderwijs niet uit de wet’
[…] Artikel van prof. mr. Paul Zoontjes, hoogleraar onderwijsrecht en lid van de Onderwijsraad, over waarom het voornemen van de staatssecretaris “niet zo’n goed idee is” […]